Aanleiding
Recent heeft het college, in beantwoording van schriftelijke vragen van het CDA (kenmerk 20250422-3), een duidelijke positieve grondhouding uitgesproken ten opzichte van het plan voor tijdelijke huisvesting van internationale studenten en kenniswerkers op het terrein van de Space Campus. Het college noemt dit initiatief een waardevolle toevoeging die past binnen de economische ambities van de campusontwikkeling. De beoogde vorm betreft logiesgewijze huisvesting met verblijfsduur tussen de 7 dagen en 1 jaar, waarvoor inmiddels een vergunningaanvraag in behandeling is.
Tegelijkertijd constateren wij dat vergelijkbare initiatieven voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in Gemeente Noordwijk herhaaldelijk stuiten op vertraging, bezwaarprocedures of afwijzing.
De gemeente kent een beleidsregel die primair is opgesteld voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, maar die in de praktijk zelden tot realisatie leidt. Daarbij valt op dat bedrijventerreinen volgens deze regel uitgesloten zijn van logiesfuncties, terwijl de Space Campus wél op een bedrijventerrein ligt.
Vanuit het principe van gelijke behandeling en transparant beleid roept deze verschillende benadering bij onze fractie fundamentele vragen op.
Vragen
1. Deelt het college de observatie dat er in de praktijk onderscheid lijkt te worden gemaakt tussen internationale kenniswerkers/studenten en arbeidsmigranten bij het realiseren van tijdelijke huisvesting?
2. Op basis van welke beleidskaders of overwegingen wordt tijdelijke logies voor de ene groep (kenniswerkers/studenten) positief benaderd, terwijl huisvestingsinitiatieven voor arbeidsmigranten structureel moeizamer verlopen?
3. Kan het college bevestigen dat tijdelijke huisvesting op bedrijventerreinen volgens de beleidsregel in principe niet is toegestaan, maar dat in het geval van de Space Campus een bedrijventerrein wél medewerking wordt verleend?
Zo ja, op basis van welke uitzondering of interpretatie is dit mogelijk?
4. Is er sprake van beleid of richtlijnen waarin het verschil tussen “logiesgewijze huisvesting” en reguliere huisvesting expliciet wordt uitgewerkt? Zo ja, kunnen deze kaders gedeeld worden met de raad?
5. Is het college bereid tot beleidsmatige heroverweging van het onderscheid in benadering van beide doelgroepen, met als doel te komen tot een eenduidig, toetsbaar en transparant kader voor álle vormen van tijdelijke huisvesting?
6. Kan het college toezeggen dat bij toekomstige besluitvorming transparant wordt gemaakt op basis van welke criteria medewerking wordt verleend of geweigerd bij huisvestingsprojecten voor groepen die niet of moeilijk terecht kunnen op de reguliere woningmarkt?
HELDER Noordwijk
Louis Koppel